
Jurisprudentie
BB0840
Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/5126 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/5126 BESLU
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Aan Faunabeheereenheid zijn met toepassing van artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffingen verleend van een aantal in de Flora- en faunawet genoemde verbodsbepalingen ten aanzien van de grauwe gans en de brandgans. De vraag die in het onderhavige geding ter beoordeling staat, is of de nu verleende ontheffing tegemoet komt aan de gebreken die kleefden aan de eerder verleende ontheffingen en die tot schorsing van deze ontheffingen hebben geleid. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat de ontheffing te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Uitspraak
Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 07/5126 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
stichting De Faunabescherming, gevestigd te Amstelveen, verzoekster,
ten aanzien van het besluit van 5 juli 2007 van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder, waarbij aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (hierna: Faunabeheereenheid) met toepassing van artikel 68 van de Flora- en faunawet (Ffw) ontheffingen zijn verleend van een aantal in de Ffw genoemde verbodsbepalingen ten aanzien van de grauwe gans en de brandgans.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 12 juli 2007 bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij bij afzonderlijke brief van diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 24 juli 2007 ter zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door [A] en [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C. Los en [C]. Namens de derde-belanghebbende, de Faunabeheereenheid, is [D] verschenen.
I. Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1 Bij brief van 2 juli 2007 heeft de Faunabeheereenheid een ontheffing ex artikel 68 van de Ffw aangevraagd voor het opzettelijk verontrusten, vangen en doden van 9.000 grauwe ganzen en 3.000 brandganzen ter voorkoming van schade aan gewassen en in het belang van de flora en fauna, met alle toegestane middelen in de werkgebieden van de wildbeheereenheden Goeree-Overflakkee, Voorne, Putten, Hoeksche Waard, Eiland IJsselmonde, De Biesbosch, Alblasserwaard-Oost, Alblasserwaard-West, Vijfheerenlanden (inclusief het Zuid-Hollandse deel van de Tielerwaard-West), Krimpenerwaard, Driebruggen, De Gouwe Driehoek, De Aarlanden, Rijnland Zuid en Ade, met uitzondering van de gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 in eigendom van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Zuid-Hollands Landschap. De ontheffing is gevraagd voor de periode vanaf de aanvraag tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar inzake de op 4 april 2007 verleende ontheffingen op grond van artikel 68 van de Ffw voor bestrijding van de grauwe gans en de brandgans in geheel Zuid-Holland. De Faunabeheereenheid verwijst hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2007, waarbij deze ontheffingen zijn geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op de bezwaarschriften van verzoekster.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit - kort en zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de grauwe gans en de brandgans belangrijke schade aan landbouwgewassen en aan flora en fauna toebrengen, dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans en brandgans niet in gevaar wordt gebracht.
2.3 Verzoekster stelt dat de onderhavige ontheffing kennelijk is bedoeld om de bedoelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2007 te omzeilen. Verzoekster stelt dat gezien het bepaalde in artikel 6:18 en artikel 6:19 van de Awb deze schorsing zich tevens uitstrekt over de onderhavige ontheffing. Voorts heeft verzoekster - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Populatiebeheer is geen belang als bedoeld in artikel 68 van de Ffw;
Verweerder had moeten aantonen dat de maatregelen waarvoor nu toestemming wordt verleend, die zijn gericht op populatiebeheer, effectief zijn voor de beperking van belangrijke landbouwschade;
Uit schadegegevens van het Faunafonds blijkt dat brandganzen weinig schade aanrichten;
Gezien de hoogte van de bedragen genoemd in het faunabeheerplan is aannemelijk dat de schade gering is;
Voor schadebestrijding zijn minder ingrijpende maatregelen voorhanden;
De verleende ontheffing is onvoldoende specifiek wat betreft de locaties waar de ganzen mogen worden geschoten; een relatie met de gestelde schade ontbreekt.
2.4 Verweerder heeft in reactie op hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, onder meer gesteld dat het een nieuwe ontheffing betreft, naar aanleiding van een beperkter aanvraag dan die waarop de uitspraak van 25 mei 2007 ziet. Gezien het feit dat de beslissing op bezwaar medio augustus 2007 zal worden bekendgemaakt, zijn de eerder verleende ontheffingen geschorst tot eind september 2007. Het seizoen is dan afgelopen, zodat van de besluiten dan geen gebruik meer kan worden gemaakt. Aan de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarde voor schadebestrijding is volgens verweerder voldaan, nu de ontheffing wordt beperkt tot de gebieden waar schade is geleden.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1. Bij uitspraak van 25 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de bij besluiten van 4 en 6 april 2007 aan de Faunabeheereenheid verleende ontheffingen voor onder andere het opzettelijk verontrusten en doden van maximaal 9.000 grauwe ganzen en maximaal 3.000 brandganzen geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op de bezwaarschriften. Deze schorsing is gebaseerd op twee gronden:
1. Een begrenzing van het gebied waar landbouwschade is geleden en in de toekomst moet worden verwacht, ontbrak;
2. Een cijfermatige onderbouwing van het aantal te doden ganzen ontbrak.
3.2 In de onderhavige procedure staat de ontheffing verleend naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van de Faunabeheereenheid, gedateerd 2 juli 2007, ter beoordeling. De artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb zijn niet van toepassing, nu de besluiten van 4 en 6 april 2007 niet zijn ingetrokken of gewijzigd. De nieuwe aanvraag is gelet op de beperking van het gebied waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd evenmin te beschouwen als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
3.3 De vraag die in het onderhavige geding ter beoordeling staat, is of de nu verleende ontheffing tegemoet komt aan de gebreken die kleefden aan de eerder verleende ontheffingen en die tot schorsing van deze ontheffingen hebben geleid.
Ten aanzien van de begrenzing van het gebied
3.4 Verzoekster heeft aangevoerd dat ten onrechte voor het hele werkgebied van de wildbeheereenheden ontheffing is verleend, nu in grote delen daarvan in het verleden nooit belangrijke schade is aangericht en ook geen sprake is van dreigende schade. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft overwogen in haar uitspraken van 19 juli 2007 (LJN: AY4199, gepubliceerd in JM 2006, 112 en LJN: AY4236, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) valt echter noch uit de bewoordingen noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw af te leiden dat voor ontheffingverlening is vereist dat belangrijke schade zich heeft voorgedaan. Ook dat zich recentelijk geen belangrijke schade heeft voorgedaan in het merendeel van de wildbeheereenheden waarvoor ontheffing is verleend, brengt niet zonder meer mee dat geen ontheffing van het verbod op afschot kan worden verleend ter voorkoming van belangrijke schade. Van belang is of aannemelijk is dat belangrijke schade moet worden gevreesd. De voorzieningenrechter acht het gezien de door de Faunabeheereenheid en verweerder in het geding gebrachte gegevens en de daarop ter zitting gegeven toelichtingen over de schade over de jaren 2003-2005, het afschot in 2005-2006 en de aantallen ganzen aannemelijk dat sprake is van afschot ter voorkoming van belangrijke schade. Hierbij acht de voorzieningenrechter eveneens van belang dat alle schade die de afgelopen jaren is geregistreerd door het Faunafonds is ontstaan ondanks inspanningen tot verjaging en verplicht afschot. Door de begrenzing is tegemoetgekomen aan het bezwaar dat de Faunabeheereenheid een te ruime bevoegdheid zou hebben verkregen. Door de combinatie van begrenzing en quotering heeft verweerder het oordeel of aan de ingevolge artikel 68 van de Ffw voor ontheffing geldende vereisten is voldaan in voldoende mate aan zich getrokken. Door doorschrijving van de ontheffing op basis van het gerapporteerde afschotverleden in het betreffende jachtveld, waarbij een quotum van het hoogste aantal (in het verleden) vermeerderd met 15 % geldt, wordt gewaarborgd dat afschot plaatsvindt in gebieden waar de schade in het verleden het grootst was.
3.5 Voldoende aannemelijk is voorts dat er geen andere bevredigende oplossing is. In dit verband is van belang dat het Faunafonds de inzet van preventieve maatregelen als voorwaarde stelt om voor een schadevergoeding in aanmerking te kunnen komen. Grondgebruikers hebben er derhalve belang bij eerst preventieve maatregelen te treffen. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat eerst minder ingrijpende maatregelen zullen worden ingezet alvorens afschot plaatsvindt.
Ten aanzien van de cijfermatige onderbouwing
3.6 De cijfermatige onderbouwing van de ontheffing is zowel in de aanvraag als in het bestreden besluit uitgebreid ten opzichte van de eerder verleende ontheffingen. Op grond van de ingebrachte gegevens kan geconcludeerd worden dat een gunstige staat van instandhouding gewaarborgd is, hetgeen overigens door verzoekster niet wordt betwist.
3.7 Partijen zijn het erover eens dat afschot alléén niet voldoende is om de groei van het aantal ganzen - en de in verband daarmee te verwachten toename van gewasschade - tot stilstand te brengen. Het beoogde populatiebeheer zal daarom een combinatie van maatregelen moeten omvatten. Dit populatiebeheer heeft - anders dan verzoekster stelt - ten doel belangrijke schade te voorkomen of althans te beperken en past dus in de doelstelling van artikel 68 van de Ffw.
4. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat er geen aanleiding bestaat de ontheffing te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel - van Walbeek, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.G. Ligthart.